Een kleine tekst uit “Sofietje en de suikerbuikjes”

Een kleine tekst uit “Sofietje en de suikerbuikjes” (E. Bosch).

 

De keukendeur staat open, het is dan ook zulk mooi weer…. De tuin baadt in het felle zonlicht, het licht schittert in de vijver. Kikker geniet er zo te zien ook van! Sofietje ziet hem bij zijn huisje in zijn hangmat schommelen, tussen de appelbomen; hij heeft zijn strooien hoed op en rookt een pijp.  Igor hangt in zijn hangmat naast die van Kikker. Ze zijn lekker aan het niksen, dat is een hobby van die twee. Sinds kort oefenen ze “niets doen” en turen samen naar de witte wolken die hoog in de lucht voorbijdrijven…. Sofietje hoort ze zo nu en dan lachen.
Sofietje zit aan de keukentafel stilletjes achter een glas rode ranja zonder rietje, speelt met haar staartjes en tuurt naar de muur waar de tafel tegenaan staat. Wat zitten daar toch een spleten in, denkt ze, en gaten, ja, de muur brokkelt hier en daar zelfs af, het is dan ook een heel oud huis waarin ze wonen….
Hè? Wat is dat? Wat komt daar uit die spleet in de muur vlak boven de tafel? Iets kleins dat langzaam beweegt…. Sofietje verroert zich niet, kijkt aandachtig, is een beetje geschrokken. Er stapt een klein roodharig wezentje op tafel, daarna nog een en nog een, er komen er steeds meer, ze lopen parmantig achter elkaar aan richting bloempot; de wezentjes zijn zo groot als een grote knikker, een stuiter, echt niet groter. Het lijken wel muizen… nee, toch niet, ze zien er heel anders uit….
Ze hebben geen staart, ze zijn ook niet glad maar pluizig, harig, het zijn zo te zien harige bolletjes en…. Ze lopen op gymschoenen! Allemensen, Sofietje kan haar ogen niet geloven: ze lopen op gympjes. En ze neuriën ook nog  een liedje.

Een leuk liedje! ”Pom, pom, pom… bom, bom, bom….. tjong, tjong, tjong en dan weer pom, pom, pom” en ga zo maar door. Het klinkt vredig, gezellig, vriendelijk en toch zo eentonig dat je er bijna van in slaap zou vallen, maar daar heeft Sofietje nu totaal geen tijd voor!  Ze is verbijsterd, begrijpt er niets van: wat zijn dat voor een kleine bijzondere wezentjes? Zoiets merkwaardigs heeft ze nog nooit gezien…. Nou ja, ze heeft nu dan wel een kikker als vriend, dat hoor je ook niet elke dag, een kikker die zo groot is als haar grote rugzak en ook nog kan praten, maar goed, deze vertoning hier op tafel slaat toch alles!
En, dat valt ook wel op: veel van de opvallende wezentjes zijn zeer dik, ze hebben dikke buikjes en hebben, net als kangoeroes,  een buideltje voor hun buik. Een paar wezentjes zijn zo mager als een lat. Sofietje durft haar ogen niet uit te wrijven, want van een beweging zouden ze kunnen schrikken! Ze houdt haar adem in….
De aparte wezentjes zijn niet alle roodharig. Nee, enkelen hebben oranje haar, anderen weer geel. Maar daar houdt het mee op, rood, oranje en geel, meer kleuren zijn er niet. Hoewel, nee, er zijn ook een paar witte bij! In een gelijk, zeer langzaam tempo stappen de wezentjes op hun gymschoentjes over tafel, op een meter afstand van Sofietje, in gelijke tred, hun lied neuriënd. Sofietje staart hen in opperste verbazing aan.
Oei… Sofietje voelt jeuk in haar neus, ze zit doodstil aan tafel, maar….ze is bang dat ze moet niezen…. Oh nee, help, denkt ze, dat niet, nu niet niezen, als ik nies dan laat ik ze schrikken en dan zijn ze direct weg…. Oh, lieve help…. Het jeukt steeds meer in haar neusgaten….
“Hatsjoeeee!” niest Sofietje. De wezentjes staan direct twee seconden stil, als versteend, draaien zich om, maken rechtsomkeert en verdwijnen, minder langzaam dan zojuist, in de spleet in de muur. Maar niet echt snel. Nee, rennen kun je dit niet noemen, al zien ze er dan geschrokken uit. Er zit enkel wat meer vaart in. De tafel is nu leeg, er is geen vreemd wezen meer te bekennen.

Beteuterd kijkt Sofietje naar de spleet in de muur. Ze komt er met haar hoofd zo dicht mogelijk bij. Ze roept zachtjes en vriendelijk: “Zijn jullie daar nog? Hallo!”

Er komt geen antwoord. Wat jammer. Och, wat jammer. Ze zagen er zo grappig uit, die rare wezentjes.

“Hallo, kleine leuke wezens! Ik heet Sofietje. Kom maar terug! Kom toch terug! Ik doe niks hoor. Ik ben alleen maar nieuwsgierig wie jullie zijn! Kunnen we niet even met elkaar kennismaken?”

Kijk nou eens! Voorzichtig steekt er een zijn hoofd uit de spleet in de muur, een klein stukje maar, een oranjeharig hoofd. En daarachter komt er nog eentje met rood haar, eentje met een bril op. Aandachtig kijken twee paar ogen Sofietje aan.

“Fijn dat jullie je laten zien,” zegt Sofietje. “Ik ben blij. Wie zijn jullie?”

“Wij zijn de suikerbuikjes,” zegt het oranjeharige hoofd.

“De suikerbuikjes!” roept Sofietje verbaasd, “wat een mooie naam zeg! En vanwaar de naam suikerbuikjes?”

De twee suikerbuikjes zijn op tafel gestapt, nog een beetje onzeker, maar toch. Ze zijn er! Er stappen er nu meer op tafel, er lijkt geen eind aan te komen. “Omdat wij graag suiker eten,” zegt het roodharige suikerbuikje.

“Alleen maar suiker?” vraagt Sofietje nieuwsgierig.

“Ja natuurlijk, maar zo saai is dat niet!”, zegt een geelharig suikerbuikje, dat iets dichterbij stapt. “Er zijn verschillende soorten suiker,” hij zwaait met zijn handen, “witte suiker, rietsuiker, poedersuiker, basterdsuiker, kristalsuiker, notensuiker, pepersuiker, blauwemaansuiker, rodemaansuiker, groenemaansuiker, suikerbiet, olijfsuiker en nog veel meer, nou ja, je begrijpt het, gelukkig echt te veel om op te noemen. Ik kan dat allemaal niet onthouden. Maar dat hoeft ook niet! Hahaha!”

Sofietje staat er van te kijken.

“En met hoeveel zijn jullie hier?” vraagt Sofietje.

“Met ontelbaren,” antwoordt er een.

“Ontelbaren?” Sofietje kan het zich moeilijk voorstellen. 

“Ja, we zijn met veel  te veel suikerbuikjes om te tellen,” zegt een ander. “Dus tellen we maar niet. Ook goed! Mensen willen alles tellen. Suikerbuikjes niet. Bovendien zijn we daar veel te lui voor, om te tellen! Wie gaat er nou tellen? Stel je toch voor zeg, suikerbuikjes tellen! Pas toch op je tellen!” Een paar suikerbuikjes beginnen te lachen.

“Voor je het weet ben je uitgeteld!” zegt hij nog. “Hahaha!” De suikerbuikjes beginnen nu nog harder te lachen, het zijn hoge kirgeluiden, enkele beginnen te schuddebuiken, schuddebuikende suikerbuikjes, dat is een fraai gezicht zeg, enkelen vallen om van het lachen en rollen over de tafel met hun gymschoentjes in de lucht. Daar moet Sofietje weer om lachen, het wordt ineens een stuk gezelliger in de keuken.

“Pas maar op dat je je niet doodlacht!” roept er eentje nog en dan is er geen houden meer aan: de suikerbuikjes lachen zich een hoedje! Bij velen rollen de tranen over de wangen. Het is nu een gekrioel van schuddebuikende suikerbuikjes op de keukentafel.

“Wij lachen veel, wij maken graag grapjes” zegt een geelharige, als ze uitgelachen zijn. En we zijn gelukkig heel, heel erg lui. We zijn gelukkige luiaards. We zijn liever lui dan moe.” En daar lachen de suikerbuikjes alweer. 

“We zijn zo blij dat we geen mensen zijn,” zegt een roodharige tegen Sofietje. “Mensen hebben altijd haast, haast en ook nog eens haast. En toch hebben ze geen tijd. Hoe kan dat nou? Sommige mensen hebben zelfs geen tijd om te lachen! Hahaha! Haast hebben en toch geen tijd over houden, hoe krijg je het voor elkaar!” Ze lachen alweer, die suikerbuikjes. “Nee, wij zijn lui, zeer, zeer lui. En daar houden we het bui…. eh, ik bedoel bij. Hahaha. We moeten nu naar bed!” 

De suikerbuiken draaien zich om en zetten zich in beweging richting muur. 

“Hoho, wacht even,” zegt Sofietje verschrikt, “ik heb nog een paar vragen!”

“Dat kan morgen ook,” zegt de bebrilde roodharige suikerbuik. “Slapen is belangrijk. Maar vooruit, nog drie vragen dan, meer niet.” De groep suikerbuikjes staat weer stil op tafel. Ze kijken allen afwachtend omhoog naar het grote gezicht van Sofietje, de ogen opengesperd.

“Nou,” zegt Sofietje, “jullie zijn met zoveel en ik kan jullie niet uit elkaar houden!”

“Dat kunnen wij ook niet!” zegt de roodharige. “Hahaha!” Er wordt al weer gelachen.

“Maar hoe doen jullie dat dan?”

“Dat doen wij niet! Helemaal niet nodig. Want daar word je veel te moe van!” Er wordt instemmend gegrinnikt.

“Maar hoe weet je dan wie wie is?” vraagt Sofietje nog.

“Moet je dat weten? Onze naam staat op ons buikbuideltje geschreven,” zegt een oranjeharige suikerbuik. Wij kunnen wel lezen hoor! Hoe ik heet vraag je? Even wachten, ik zal eens zien….” Hij tuurt even op zijn buik. “Ik heet Snoffeltje,” zegt hij. “Mooie naam zeg!” vervolgt hij verheugd.

“Maar wist je dat dan niet?” vraagt Sofietje verbaasd.

“Nee, natuurlijk niet,” zegt Snoffeltje, “alles onthouden, daar zijn wij veel te lui voor. Wij vergeten veel. En we kunnen lezen!” Snoffeltje kijkt trots. Sofietje vindt het erg grappig allemaal. Wat is dit toch een mooie dag, denkt ze. Ze zijn heel anders dan mensen, die suikerbuikjes, mensen willen alles onthouden, suikerbuikjes niet, zouden ze gelukkiger zijn?

“Komen jullie wel eens buiten?” vraagt Sofietje.

“Oh nee!” roepen de suikerbuikjes in koor. “Welnee!” Ze kijken verschrikt, sommigen houden vol ontzetting een hand voor de mond.

“Heb ik jullie laten schrikken?” vraagt Sofietje nu. “Dat was niet mijn bedoeling hoor!”

De bebrilde roodharige neemt nu het woord. “Luister,” zegt hij. “Buiten zijn de raven. De zwarte  raven. Zij zijn vals en intens gemeen met hun scherpe snavels. Zij eten suikerbuikjes. Het is gruwelijk.” Het is nu heel stil op tafel, terwijl er toch vele suikerbuikjes staan te luisteren. Enkelen huiveren.

“Oh, wat erg,” zegt Sofietje.

“Daarom wonen wij in de muren van oude huizen, in spleten en gaten,” zegt een gele suikerbuik. “Daar kunnen de raven niet komen. Het is wel heel krap tussen deze muren, we zouden wel eens een bad willen nemen, of ons wat makkelijker kunnen omdraaien, maar hier zijn we veilig!” Het is nu nog stiller geworden op tafel.

“We komen wel eens buiten, maar dat gaat niet altijd goed…” De gele suikerbuik slikt, moet een beetje huilen. “Mijn vader en moeder zijn weg, verdwenen…. Ik weet niet of ze veilig zijn. Misschien zijn ze gepakt door de raven. Misschien zijn ze wel in het bos. Maar ik durf ze niet te zoeken….” Twee suikerbuikjes pakken het gele suikerbuikje even vast, omarmen en troosten hem. Wat een lief gezicht is dat, denkt Sofietje. En wat verschrikkelijk is dit allemaal. Daar moeten we wat aan doen. Ik zal daar morgen eens met Kikker over praten, denkt ze.

“Maar nu is het bedtijd!” zegt de bebrilde roodharige, “genoeg gevraagd!” Sofietje ziet op zijn buideltje dat hij Mopsneus heet. Nou, inderdaad, hij heeft een mopsneus zeg, die naam past precies bij hem! Met die bril op zijn mopsneus ziet dat suikerbuikgezicht er heel grappig uit!

“Komen jullie morgen wel weer terug?” vraagt Sofietje bijna smekend, als de suikerbuikjes langzaam in de spleten van de muur verdwijnen.

“Tuurlijk!” roept het laatste suikerbuikje, “maar alles op zijn tijd!” En dan is hij ook weg.